Gevarenwinkel 10 years Anniversary Varenwinkel |
organisation: Gevarenwinkel
|
© Rootsville 2017 |
review Witte MVS & photo: Freddie |
|
Terwijl de collega’s van het werk nog druk bezig waren de verhuis voor te bereiden, wenste ik hen een prettig weekend, en motogewijs wierp ik mij de ring op om in allerijl naar Varenwinkel te koersen. Mijn keuze van voertuig was de juiste geweest, want files waren er van Noordelijke binnenring tot en met uitrit Aarschot op de A2. In minder dan een half uur tussen de rijen auto’s door, en met drie keer heel hard in de remmen te gaan staan, haalde ik Scherpenheuvel heelhuids, en kan ik alweer een recordje van het niveau ‘live dangerously’ bijschrijven in mijn boekje. Ooit breekt dit me zuur op. De laatst kilometers aan een gezapiger tempo, en een kwartier na de aftrap van de eerste band kwam ik aan op de site. Met de wagen ware het minstens anderhalf uur vertraging geweest. vrijdag 24 augustus De intro van The Catsmokes heb ik gemist, maar vanaf hun ode aan Jimmy Wood van The Imperial Crowns was ik present, in eerste instantie van achteraan aan de bar om het stof van de ‘road’ door te spoelen, maar allengs in de voorste gelederen zoals mijn goede gewoonte is. Erg goed klinken vind ik hun ”Two Trains” in zijn countryjasje, rock meets hillbilly. Gevolgd door nog meer ‘chemin de fer’ in de vorm van “Lonesome Train on a Lonesome Track. Fantastisc nummertje van J. Burnette. Maandag ga ik nog terug eens de superversie van Robert Gordon opsnorren, met Link Wray in de gitaarrol. Daarna kregen we een lekker rockend en rollend “The Big Bopper”; de koppetjes in de menigte gingen van voor naar achter, en hier en daar was er zelfs swingend paarje. En dat op dit vroege uur. De vaste afsluiter “Daddy Rolling Stone” zorgde voor een waardige outtro, en ’t was al gedaan. Ik had graag hun “Cry,Cry,Cry” van Cash nog eens gehoord, maar mijn omstaanders vertelden me, dat ze dat al hadden gespeeld. Jammer, ik had maar wat sneller moeten rijden. The Catsmokes zijn nog altijd goed bezig en verdienen eigenlijk veel meer airplay dan ze momenteel krijgen. Alleen daarom al kunnen we een loftrompetje steken voor Bruno & Crew, dat hij deze vrijdag bijna exclusief reserveert voor local bands, Hagelandse aboriginals, de underdogs van de blues, maar enorm geliefd bij hun streekgenoten. En bij ons ook natuurlijk. De Kirri kwam na een competente backline-wissel samen met z’n maats (Jakke was amper van het podium weggeweest, want hij is ook bassist bij The Catsmokes) het podium opgezwaaid met een smile tot achter zijn oren. Ook hij zat hier gewoon in zennen hof te spelen, en was dus volledig ontspannen, misschien zelfs een beetje té met momenten. De boys van 5 O’Clock Shadow Blues Band zijn erg goed op mekaar ingespeeld, en zelfs als Kiri zijn improviserende toer opgaat valt Jakke direct op de pootjes, en gaat soms zelfs al anticiperend aan het werk. Zo ook in T.J. White’s “When the Crow Flies” waar hij zijn fantasieën de vrije loop liet. Zijn eigen nummers mogen er ook zijn, en zoals jullie weten..voorste bankjes..en ze hebben op “Messin’Around” en “As the Crow Flies” na, enkel eigen werk gespeeld. Ook twee nieuwe, waaronder “Going to Town” waarmee geopend werd. Alleen was het podium te groot voor Kirri, hij struinde van de ene kant naar de andere en doorzocht alle hoeken. Dat maakte dat hij niet genoeg tijd meer overhield om aandacht te schenken aan z’n publiek. Of waren het zenuwen ? Toch alleszins en mooie prestatie! Blijven verder werken ! Het festival werd uit kruissnelheid gehaald door Chilly Willy. Ge moogt gerust zijn. De eerste rechtoe rechtaan geëlectrificeerde Deltablues, zoals er nog veel meer zou volgen dit weekend. Voor de derde keer stonden ze hier al in Varenwinkel en het werd me het feestje wel. Ik kreeg zowaar visioenen van hoe het moest geweest zijn in de jaren ’45 à 50, toen Robert Lockwood Sonny Boy tegen het lijf liep, ergens in de straten van Helena, Arkansas, westbank of the Mississippi en samen aan het jammen gingen, en dan bood Little Walter, toen nog maar veertien, zich aan, en Sonny Boy snauwt hem af “ Fuck off you little bastard, you’re playin’ like shit……..get out ahere”. Door deze kerels werd de sound van de electrische deltablues bepaald, ruig vanwege het minderwaardige materiaal en de booz in de leden. En zo ruig en gedreven klonk Chilly Willy ook, als net aangekomen in Chicago, de modder van de swamps nog aan hun poten klevend. Den Huibbe hitste de toeschouwers op als een echte shouter en het lukte nog ook. De achtdome-tent was intussen stampvol gelopen en het gejoel en gekrijs kwam van diep vanbinnen. Zo moet dat zijn, begot. Al te vaak vergeten we dat het bij blues om feesten gaat. De miserie van zich af zetten, al muziek makende was de enige reden.. and to have a good time…en als alles meeviel er nog iets aan te verdienen ook, zowaar. Geen enkel, maar dan ook geen enkel moment van zijn leven heeft Muddy Waters, gedurende zelfs maar een fractie van een seconde, erover gepiekerd of hij nu wel cultureel verantwoord aan etnografische muziek deed. Neeje. Blues staat stijf van de sex en ontrouw en zuipen en afgetuigd worden door white cops, zeer herkenbare onderwerpen toen en nu en van alle rassen. Huibbe was al aan het stage-diven ook, op zennen ouwen dag. We zijn goe bezig, here we come (ge)Varenwinkel. Afsluiter was de Fred Starks Band. Amerikanen die al een tijdje in Amsterdam hokken. Ze speelden één grote medley, leek het wel, van alle grote soulsuccessen aller tijden zoals “In the Midnight Hour”, “Sitting on the Dock of the Bay”, “My Girl”. Eddy zingt vanachter zijn drumstel, en dat hebben vrouwen niet zo graag, laat ik me links en rechts vertellen. Die zien liever eencharmerende voorplechtzanger. De gitarist speelde de typische soulrifjes, en dat was maar goed ook voor de herkenbaarheid, want in deze beperkte bezetting gitaar,drum,bass ontbraken uiteraard de voor soul zo onontbeerlijke staxofoonrifjes. Ik had ze al beter aan het werk gezien, maar waarschijnlijk waren ze nog onder de indruk van Chilly Willy. Dat was al een zeer gesmaakte en geslaagde eerste dag, of avond liever. zaterdag 25 augustus Toegetrokken hemelen zullen de ganse zaterdagnamiddag boven het blues heiligdom van Varenwinkel blijven hangen, maar dat kan de gelovigen niet deren. Er zijn er bij die reeds bij noen de klokken luiden. De spits werd afgebeten door een stel melktandjes. De zanger/gitarist van Jeremy & the Groovebreakers, Jeremy dus, was net vijftien geworden en mocht alleen gaan buiten spelen. Ik weet niet of zijn ouders wisten dat hij samen met zijn Molukse vriend/bassist de zuidelijke grens zou ‘crossen’, maar dat ligt natuurlijk in de lijn der verwachtingen, als je jaren na mekaar je zoontje dreigt hem geen zondagpré uit te keren als hij niet perfect “Texas Flood” van Steve Ray Vaughan naspeelt tot de laatste noot. En elke week weer een ander nummer van S.R.V. Uiteindelijk wil zo’n gitaarnerd toch buiten zijn slaapkamer treden, en koopt met zijn vele vergaarde zondagprékes een Bumble Bee-versterker net als zijn grote held, een quasi-identieke strat, hij moet ze wel nog nodig bewerken met de excentrische schuurmachine, en een volledig identieke draagband met de reuze muzieknoten en gaat op de hort. Wat wij te horen kregen was een haast perfecte weergave van het halve S.R.V.-songbook. Een zoveelste gitaarwonder. De partituren lagen als geheugensteuntje aan zijn voeten. Het is natuurlijk niet fout om virtuoos te zijn, maar al te dikwijls gaat dit gepaard met klinische muziek, vooral bij jongere muzikanten. Een en ander zal wel te maken hebben met het gebrek aan levenservaringen en teleurstellingen. Die kleuren uiteindelijk je expressie met wat voor hulpmiddel je die ook uit. Gezien zijn leeftijd kan het dus dik voor mekaar komen voor Jeremy. Once he’ll have the soul and the looks. Vandaag was de tent van Rootstown open. Tussen de backline-wissels en soundchecks op het grote podium, kregen we hier rootsspul op het bord gekieperd, en denk nu niet dat het zomaar wat prutsen waren om de tijd te doden. Stuk voor stuk hadden ze net zo goed op het grote podium kunnen staan. En dat ze dus genoegen nemen met een kleiner podium bewijst hoe groot ze zijn. Smokestack Lightnin' is zo’n uiterst sympathieke knullengang die nu eens niet Howlin’ Wolf te berde brengen, zoals je afgaande op hun naam zou hebben kunnen denken. Wrong Babe. De Smokestacks hebben een allegaartje van muziekstijlen, Amerikaanse weliswaar, dooreen gemixt en daarbij ook nog een resem welbekende of minder bekende niet Americana-songs zodanig herwerkt dat het wel originelen lijken. Zoals hun opener “Run For Your Life” van the Beatles in country-jasje klonk kon het alleen van hen komen, en een twangy versie van “Paradise City” van Guns & Roses. De boys leverden prachtwerk in twee sets. De tweede kwam na de Rhythm Bombs. En de Rootstent liep ook dan weer vol. Wij zijn er hier nog niet uit of wij al dan niet “I’ll Take Pride Of What I Am” van Merle Haggard gehoord hebben. Misschien kan een trouwe lezer of Lightnin’themselves ons hierover uitsluitsel geven ? Ik ben het hen vergeten We hadden amper tijd om eens diep adem te halen, laat staan een hoop andere dingen die je doet om je een beetje behaaglijk te kunnen voelen. We moesten weer naar het ‘Grand Auditorium’ voor The Rhythm Bombs , een band die er stevig tegenaan gaat, met swing, rhythm ‘n’blues, boogie…een internationaal gezelschap die blijkbaar niet moeten repeteren. Hoe houd je zo’n band bij mekaar ? Ik slaag er niet eens in drie mensen samen te houden binnen de dorpskom van Beigem. Ze brachten er vaart in met “Oh Baby” over “Rock & Roll Chick”, “Six Pack Woman” en ga zo maar door. Stevige gitaar van Jay, puik smoelschuifwerk van Wouter Celis (connecties met de voormalige Hoegaarden-baas?), hoogstaande rhythmsection met toevoeging van de Duitse reus aan een klaviertje dat paste in zijn boterhammendoos. Een immens repertorium hebben deze heren, waarvan veel eigen werk. Ze hebben er vijftien gespeeld en hadden nog achtentwintig nummers in reserve. Great ..weer raak. Huibbe, de presentator en ceremoniemeester van de Rootstown -tent kondigde meteen weer de tweede set van Smokestack Lightnin’ aan. Nog geen adem kunnen nemen. ’t Zal voor nen andere keer zijn. Op het grote podium stond federal marshall Wyatt Earp met zijn posse ons op te wachten. Wat gingen we nu krijgen ? Een wild west show ? Tot Doc (nee niet Holyday, wat een toeval) “Varenwinkel zedde wakker ?” hem aankondigde als Lightnin’ Willie and The Poor Boys. Cowboy sings the blues. Niet voor puristen. Tab Benoit meets Jesse Dayton meets John Campbel John. In de Rootstowntent was ondertussen het zootje ongeregeld tuig van The Pine Box Boys neergestreken. Ze zagen er weer adequaat boosaardig uit. Het zou wel weer over moord en brand gaan. Ze gingen met hun eerste CD “Arkansas Killing Time” al uitgebreid de tour op van de faits divers op gebied van moord en doodslag, verkrachting, kortom de mooie kantjes van het mensdom. En ze zetten die lijn voort op hun volgende CD’s. Dit klinkt nu wel bijzonder negatief, maar eigenlijk zijn het bovenstebeste kerels die op deze manier willen tonen hoe slecht een mens wel kan zijn als hij er eens aan begint. Alles wordt gelukkig wel op ons afgevuurd met méér dan één scheutje humor. Deze kerels kunnen zéér hilarisch uit het hoekje komen. Vestimentair gezien lijken ze uit een postkaart van vorige eeuwwisseling te stappen. Lester “Tombstone” Raww speelt daarbij de volslagen dolgedraaide Amisch-pastoor die met graagte elke zondaar om het hoekje helpt. Verder speelt hij gitaar op een meer dan genietbare wijze en zijn stem klinkt nu weer als een snipverkouden Willie Nelson, dan weer als een jonge Kristofferson, en tussendoor als een gebarsten didgeridoo. Een absolute topper in zijn genre deze Pine Box Boys. Zowel qua muziek als showimago. Te volgen, en dat kan volop want nog veel en dikwijls in onze clubs. Kijk er onze agenda maar op na. ! In de Eight-dôme tent was de Sugar Blue Band zich aan het voorbereiden. De verwachtingen voor deze smoelschuiver waren hooggespannen. Misschien zelfs te hoog. Want Sugar Blue is dé sideman bij uitstek. Als je eens moest weten bij wie hij allemaal gespeeld heeft gaan je tanden klapperen. En zoals hij het mondharmonicarifje speelde op “Miss You” van The Rolling Stones speelde hij het nergens. Hoor je het ? “Tutu Tieretututuuuu Tutu Tieretututuuu and I miss you” boomchicke boomchicke boomchicke… Het begin was zeer goed te genieten en zeeer bluesfull. Naarmate de set vorderde werd het steeds jazzier en de fusionliefhebbers zouden hebben genoten. Maar die waren er niet. Niet op dit festival. Hij heeft nochtans meer dan genoeg blueswerk, van eigen hand dan nog, om een ganse avond te vullen …and beyond. Maar ’t was toch vree goe. The Pine Box Boys waren terug te gast bij Huibbe. “I Kept Her Heart” rolde uit de boxen. “…And I kept her heart, for it was mine, but I left her bloody skull there in the pines.” Plots begon Lester een hysterisch gebed te krijsen: “Let us all together say our prayers to the allmighty pffflluffy hen, the great revenging chickengod, the awfull destiny of any choosen egg…” de armen hoog geheven en met een starre, waanzinnige blik naar de nok van de tent gebarend; hij had de mascotte van het festival, de Varenwinkelkip in het snotje gekregen. Bijna even hysterisch als Lester kondigde Doc Sharrie Williams aan. De rondborstige dame rakelde meteen het vuur op met een “Hard Drivin’ Woman” dat de vonken eraf sprongen. The Queen of the Rocking Gospelblues. Nog zo eentje om kerken mee in brand te steken. De tent stak weer machtig vol volk, al een hele tijd eigenlijk. Gek hoe iedereen tijdelijk een stuk bewegingsvrijheid afgeeft om iemand van dichtbij aan het werk te zien. Intussen rockte Sharrie de bende door mekaar. De eight-dôme blies zichzelf vol energie. Als Sharrie “hey Baby, this is Sharrie, we need to talk, this love affair is getting’ out of hand…” lijkt ze het tegen jou te hebben. En haar versie van “I’d Rather Go Blind” mag naast deze van Etta James, Chicken Shack en Rod Stewart & the Faces staan. Bravo ook voor The Wiseguys die moeiteloos mee de spanning ten top drijven. Op een moment laat ze elk bandlid enkele te gekke danspasjes uitvoeren, en Doc vanuit de coulissen, kan zich niet meer houden van arreugge en smijt er zich tussen met een duckwalk to booth. Tot groot jolijt van Sharrie. Grootse momenten, toch ? En dit zou de laatste uitgave van (ge)Varenwinkel zijn ?! Over ons lijk toch zeker… De zaterdag was bliksemsnel overgewaaid, leek het wel. Schone liedjes duren niet lang. Amai ni. zondag 26 augustus Opgestaan om achten, want eerst rijden we naar Perk voor de ride-out van een bevriende motorclub. Spek met een paardenoog en een ritje van om en bij de 100 km en daarmee zitten we toevallig terug in de buurt van Varenwinkel. Is dat niet geweldig ? Vandaag begon het in de Rootstowntent met het John Henry Orchestra. Dit, buiten de Kempen, goed bewaarde geheim kon ons bekoren met zijn gedeltariseerde uitvoeringen van rock- en popklassiekers van U2 tot The Beatles. Maar vooral de medley ”Sunshine of Your Love/ Jumpin’ Jack Flash” van respectievelijk Cream en Stones, en “Green River” mochten er zijn. Alles zit onder een vettig juke-joint sfeertje en nog niet een klein beetje verbaasd waren we, toen Jan en Henk hier een perfecte a-capella versie van “ Black Betty” neerzettegeden. Nog wat AC/DC in Yazoo-modder gedompeld en opgedist met hete Mudzilla-garnalen en ze eindigden, of liever, ze bisten met een godsallemachtig straffe versie van het reeds van zen eigen straffe Ike Turner’s “Give Me Back My Wig”. Van een goed begin gesproken… In de 8-dôme werd er ondertussen geveegd en gesoundcheckt voor het gevierde doorslagje van W.Trout: euhh…Danny Bryant’s Red Eye Band die vooral bij onze noorderburen op een vrij hoog schavotje staat te pronken. U zal het al begrepen hebben dat ik het niet zo op hem begrepen heb. Op z’n zachtst. Mijn collega Freddy, de kiekjesmaker weet je wel, vind het enige pluspunt van deze band dat hij de ogen niet hoeft bij te werken. Opgelet echter wel, ik wil hier niet gezegd hebben dat Danny Bryant een slechte gitarist is, dat is misschien niét zo. Hij heeft zeer zeker verdienste, want er zijn heel wat liefhebbers van zijn euh…stijl. Maar ik voel het niet, net zo min als ik een voordracht over het ‘oecumenisch leven in de parochies van Noord-Brabant na het tweede Vaticaans concilie’ door het Vermeylenfonds, in een achteraf-zaaltje in Beigem, voel. Maar zoals ik al zei, er zijn medemensen die hem wel zien zitten en dat respecteer ik. In elk geval kreeg hij heel wat applaus, dus ben ik misschien wel verkeerd. Wie zal het zeggen ? Via onze guestbook graag, wij hebben geen geheimen. Laat U maar eens goed gaan. Het was al een tijdje geleden dat ik Bo Weavil nog aan het werk zag. Nog altijd even rotsvast gelovend in de roots en ze nog altijd even authentiek brengend. Ondanks of dankzij dit , klinkt Bo Weavil even fris en overtuigend als in hun begindagen en net zoals het insect, aan wie ze hun naam ontlenen, de onvermijdelijke oorzaak is van mislukte katoenoogsten, hebben zij er schuld aan, dat Frankrijk de zorg heeft over één van de beste hedendaagse blues-rootsbands ter wereld. Quelle responsabilité. In de grote tent staat er een Europese supergroep klaar om ons te overspoelen met grootse muziek. Super-gitarist Enrico Crivellaro & Raphaël Wressnig Organ Trio feat. Mátyás Pribojszki. Respectievelijk een Italiaan, een Oostenrijker en een Hongaar. Zeg nu nog eens dat blues geen universele taal is. Met “Speedin’” openden ze meteen in de goeie versnelling. Ze manouevreren in de schaduwzone van jazz en blues. Maar het blijft machtig boeiend en opzwepend. Laat het jazz lijken voor de bluesman en blues voor de jazzliefhebber. Als Máyiás de band vervoegde werd het terug meteen wat bluesier,vanwege het noeneke, dat hij met grote vaardigheid hanteert. Dat zo’n niemendalletje van een instrumentje zo grandioos kan klinken, toch. En dan in “Frankie Lee Goes Uptown” bewees Crivellaro dat hij zijn roots niet verloochent. Hij krabbelde een pure blues à la Muddy uit zijn gitaar, die allengs overging in je ware Hubert Sumlin. Met een uit de achtergrond opborrelende drums, een Fred Below waardig, en zwellende B3 van Wressnig, als een groeiende ‘twister’ turbulerend vanuit het Leslie-vliegwiel, barstte de song uiteindelijk uit in een ware Chicago blues orgie. Schmmakkk. Praktisch alle nummers zijn van de hand van het tijdelijke joint venture duo Crivellaro/ Wressnig. Als de uiterst sympathieke Pribojszki staand applaus kreeg voor zijn harmonicaprestaties, wimpelde hij deze steevast af in de richting van zijn gastheren, alsof hij wou zeggen dat het deze heren waren die hem tot dit niveau tilden. Maar hijzelf is ook een grote, bewijze zijn bescheidenheid. In de Rootstowntent ondervond Huibbe dat er dit jaar heel wat rootspachters waren uitgenodigd. Stinky Lou & The Goon Mat zijn haast echter dan echt. Ze spelen bijna uitsluitend eigen nummers, hoofdzakelijk van Mathias Dalle, aka the Goon Mat, zanger, gitarist en basdrum annex hi-hat. Zijn stem klinkt ook zéér 1934. “It’s a Shame” en “Somebody Else” zijn uit het slijk van de Yazoo, om maar eens een zijtak van de Mis’sippi te noemen, getrokken, maar de botten zijn blijven steken. Het was ondertussen zo zweterig, swamperig warm geworden in de tent dat ik Stinky Lou’s marcelleke kon ruiken waar ik stond. Alsof het geleden was van sinds hij zijn wastobbe als bas ging gebruiken, dat hij zich nog gewassen had. Het zweet spatte van hem af zoals eenden hun staart schudden in het water. Intensief werken is het op zo’n tobbe-bas met de tuinwanten aan. Van wanten wist ook Lord Benardo. De derde man van het duo. Ook nog zo’n meester in het bespelen van de smoelschuif ofte noeneke (in het Varenwinkels). En een eersteklas entertainer. Hij zat met grote regelmaat tussen het volk te zuigen en te blazen en hield de juke-joint sfeer er goed in. Als eerbetoon aan de onovertroffen R.L. Burnside kregen we “Poor Black Mattie” te horen. En “I Don’t Treat You Right” om in zijn hypnotische stijl verder te gaan. Dit staat zowat lijnrecht tegenover de jazz-blues van Crivellaro en compagnie, maar is even schoon en oprecht. Gene kak. Van adempauzes was er weer van geen kanten sprake, want alsof dit alles nog niet genoeg was, werden we in de 8-dôme al opgewacht door een mythische legende, ogenschijnlijk onverschillig onderuit liggend op een krakkemikkige stoel, en “32-20 Blues” pikkend op een ouwe Harmony-gitaar, zichzelf begeleidend op de harmonica in een neckrack. Niet makkelijk spelen zo, en toch klonk het bijna of hij al zijn handen kon gebruiken om de bluesharp te bespelen. De man had amper gewacht dat iedereen van de kleine naar de grote tent kon komen gewandeld. Na tien minuten hief hij de hand op en de band stopte met spelen en hij ook. Dit bleek de soundcheck te zijn. Paul Oscher, want over hem hebben we het hier, keek van onder zijn bivakmuts en van achter zijn donkere bril, en merkte dat ongeveer iedereen in de tent was gearriveerd, ondergetekende op de eerste rij, en besloot om er dan maar meteen mee te beginnen. Zonder aankondiging, zonder plichtplegingen. Hij zette, nog altijd even laid back, “Driftin’ Blues” in. God verdomme…Kiekebisch…je hoort zo dat deze man erbij was toen de lakens in het tijdsepicentrum van de blues werden uitgedeeld. Hij was in de zestiger jaren harmonicist in de Muddy Waters Blues Band, samen met pianist Otis Spann. Als blanke dan nog wel. Je werd in de States van toen al scheef bekeken als je blues luisterde, laat staan als je het speelde, en dan nog in een nikkerband bovenop. Hij moet een waar olifantenvel hebben, die Paul, met al wat hij te verduren moet hebben gekregen. Bluesman in hart en nieren, schuwt hij echter ook de zogenaamde ‘folksong’ niet. Hij geeft een bijzonder gevoelig en intiem “Deborah’s Baby” weg, alsof het hem zelf was overkomen. En misschien is dat ook zo. Op zeker moment besluit hij wat piano te spelen en stuurt zijn pianist wandelen. En een beetje later de hele band. En we krijgen een resem Chicagoklassiekers van hem, zijn gitaar, zijn mondharmonica in de neckrack en zijn voeten op de plancher als basdrum. Wonderschoon “So Lonesome”. Na enkele nummers komen de bandleden schuchter vragen of ze hem nog enigszins van dienst kunnen zijn. Hij kijkt verbaasd op. Hij lijkt ze niet eens gemist te hebben, en wij eigenlijk ook niet. Uit zijn uitgebreid harmonica-arsenaal , viste hij zo’n kanjer van een basharmonica op! Zo’n ding dat je moet ronddraaien om de juiste noten te vinden. Klinkt bijna als een tuba. Het was geleden van de tijd van de zwart-wit teevee dat ik nog zo’n reuzemondmuziek had gezien, in één of ander onwaarschijnlijk rare specimen programma, waarschijnlijk op een zondag na “Boer en Tuinder”. Hyper-super-duper stressend, rondspringend in zijn bruinlederen chirurgpakje incluis operatiekeppeltje, kondigde Doc de Women of Chicago Blues aan. De band was al aan’t introën. In zijn gelederen konden we terug Raphaël Wressnig ontwaren. Op B3 Hammond en piano. En Billy Flynn, Felton Crews en Kenny Smith, gitaar, bass, drums. Ongemeen efficient en competent. De ladies zijn in goed gezelschap. Als eerste is Grana Louise aan de beurt. Van Chicago, met soulinvloeden en rockend… als een met de kont schuddende bluesdiva. Krachtig en recht in het publiek kijkend. Meestal uit eigen materiaal puttend. De volgende is duizendpoot Deitra Farr. Frontvrouw geweest in verschillende bands. Tevens schrijver, songsmid, dichter, journalist en kunstschilder. Waar houd ze zich mee bezig in haar vrije tijd ?, wil ik graag weten. Ze zingt even sterk en gedreven, ook die soulinvloeden, gegroeid uit de gospel. De derde, Zora Young, is de meest bekende in Europa. Met dertig festivals die ze hier reeds kind aan huis. Ook zij komt zeer energiek aan. Een vulkaan op uibarsten staand. Sharrie Williams staat frontstage de hele tijd mee te genieten. Regelmatig instemmend ‘Yeah sister’ meeschreeuwend. Enrico en Mátyás staan ook, mee te kijken, net achter mij. Uitbundig handklappend en fluitend als iedereen in de tent. ’t Zijn ook maar mensen. EN...Schone liedjes duren niet lang. ’t Is alweer afgelopen. Een zeer schoon festival, in alle opzichten. Prachtige veelzijdige affiche. Een oerdegelijke en onberispelijke organisatie waarin elke vorm van hiërarchie onbestaande lijkt. Iedereen weet precies wat hem te doen staat. Bruno is overal waar hij nodig is. Viv met haar team dames vangt uiterst professioneel artiesten en pers op. Dat is hard werken en toch vinden ze tijd om tussendoor mee te genieten. Het beschikbare terrein is optimaal benut. De grote tent is gewoonweg zeer mooi. Met zijn acht palen die torens of dômes vormen. Vandaar 8-dôme. DUS...En moet dit alles nu verdwijnen. Dat kan toch niet. Kijk er maar het gastenboek op de site van (ge)Varenwinkel op na. Eén groot pleidooi voor het behoud van het festival. Van bezoekers/ bluesliefhebbers, medewerkers, artiesten, sponsors, pers, kortom iedereen. Spontane aanbiedingen voor hulp. This fest is your fest *** (op de tonen van “This Land is Your Land” van Woody Guthrie) Jongens en meisjes van (ge)Varenwinkel, de beuk erin. Dit kan niet fout lopen. Wij helpen allemaal zoals we kunnen. Tot volgend jaar.
|